Op weg naar het Groningerland zat ik al vroeg in het zadel. De stad uit fietsen op dit uur is voor mij een prima warming up. De eerste paar honderd meter langs het kanaal even rondtrappen in een licht verzet. Bij dichtbevolkte verkeerslichten even stoppen en de ochtendodeur van medefietsers opsnuiven, opnieuw optrekken, ja, langzaam worden de spiertjes warm. Bijna de stad uit, even een recht stukkie en mijn welgevormde billen het juiste contact met het ISM zadel laten zoeken, proberen in cadans te komen. Als aan het eind de laatste rotonde lonkt, zit ik goed. Bij Ubbena onstaat altijd even een lichte twijfel. Links- danwel rechtsaf, de keus het Drentse land dieper in te duiken of rechtdoor onverbiddelijk weten dat de punt van Drenthe in het vizier komt. Vroeger kon je, wanneer de wind vanuit de grote stad kwam, om deze tijd van het jaar de zoetige geur van de suikerfabriek ruiken. Ik ga rechtdoor. Sjonge jonge, wat zijn er veel slakken die net zo vroeg als ik het fietspad beglijden. Vind het wonderlijke beestjes en probeer ze zoveel mogelijk links en rechts in te halen. Mijn vriendin kwam eens met de suggestie om als derde mogelijkheid in hun slipstream te blijven, maar dat schiet ook niet op. Bovendien heb ik een hekel aan bumperkleven hihi. Ook beukennootjes liggen er weer veel op de smalle betonnen fietsstrook. Das ook uitkijken. Voor je ’t weet eindigt de vloeiende bochttechniek in het op ooghoogte kennis maken met alles wat leeft en kleeft (wie schreef dat toch ook al weer). Stad en ommeland naderen. d’ olle grieze torent al boven alles uit. Wat ruikt het lekker op het vals plat van het noorderplantsoen. De echte test voor mij nadert in de vorm van de Korrewegrotonde. Het mekka van fietsers die levensmoe zijn. Verkeersdeskundigen hebben hier met sadistisch genoegen jegens tweewielerfanaten een fieststrook langs de omtrek van de rotonde neergekwakt, lijkt het. Met een diepe zucht van opluchting verlaat ik de drukte van de stad. Aan de rand van het urbane geweld wordt ik ingehaald door een eenzame fietstas, die me bekend voorkomt. De laatse drempel in de vorm van een uit de kluiten gewassen springschans heeft er voor gezorgd dat het ding mijn bagagedrager vaarwel zei. Gauw richting de wolddiek en mijn bankje opzoeken. Daar, temidden van het grasland, laaf ik me aan het meegebrachte water en laat me de boterham goed smaken. Daar, in de verte wacht mamme. Kom er aan hoor!