Die eenzaam lijkende oude man, drup aan de neus maar goed ingepakt langs het fietspad zien lopen, met de fietse aan de hand. In het voorbijgaan groette ik “moi”. Twintig meter verder kneep ik toch maar even in de ankers. Toen ik hem dichterbij liet komen keek hij me met enige reserve aan van “wat mot die snoeshoan van mie”. Maar ik bedoelde ’t goed. Dat merkte die. “heeft u pech?” vroeg ik. “nee hoor, maar ‘k heb de handschoenen even aan gedaan” was zijn antwoord. ’t waren van die degelijk ouderwetse vingerhandschoenen. Vroeg me af of ze zelfgebreid waren. Dacht het wel. “oh, nou je weet het niet he, dacht ‘k vraag ’t even” antwoordde ik, om hem inmiddels ten overvloede te overtuigen dat ik goed volk was. Je kan het niet weten met die struikrovers he. Toch was het niet om mijn technische bagage ten toon te spreiden, die me aanleiding gaf te stoppen. De fiets die hij aan zijn hand meevoerde was van het elektrische type, dus u zult begrijpen dat ik daar mijn vingers niet aan ging branden. Nee, ’t was een soort sentiment, melancholie, noem ’t maar wat. Klein geweest, opgegroeid, geluk gekend en verdriet gevoeld, eenzaam geworden misschien. Oud geworden. Zijn “dank je wel dat je even stopte” was gemeend. ‘k wenste hem het allerbeste en gooide de kop weer in de wind. Praatte zachtjes een paar woordjes
Tijd verliezen, even stilstaan,
’t klokkie tikt wel door.
Laat maar tikken, laat maar gaan,
Het vinden van een lach, daar doe’k het voor
©J.G. Boomsma