Het is vijf uur in de ochtend. Als consequentie van het al vroeg naar bed gaan gisteravond, ben ik andere vroege vogels voor. Nog een half uurtje, dan zullen de beide tortelduiven even verderop in het bos hun lied beginnen. Andere tortelduifjes zullen vast volgen, al heb ik daar geen zicht op, hihi. Altijd gevolgd door de merels die elkaar opgewekt goedemorgen toe kwetteren en hun plannen gaan ontvouwen, van tak naar tak. Gezellig geluid vind ik. Uitkijkend over het donkere stadje kan ik heel vaag de contouren van de golvende bosranden onderscheiden. Daar in de verte liggen Rolde, Loon en Balloo. En nog iets verder.. dat weet ik niet. Tis nog net te donker. Mij de vers gezette koffie goed laten smakend, denk ik smachtend aan een sigaret. De verslaving is nog net zo vers en laat zich niet één, twee, drie verdrijven. In mijn kop noteer ik de duur van deze momentjes en merk daardoor dat ze korter worden. Raar woordje eigenlijk, mezelf vermannen. ’t heeft toch niets met het geslacht te maken denk ik dan. ‘k doe het gewoon niet. Punt. Vrijdag een lange route door Midden-Drenthe gereden. Dat was qua natuur echt een beleving. Jammer dat het weer niet echt meewerkte aan de vergezichten op het Dwingelderveld. Echt uitgestrekte heidevelden, met hier en daar wat plukjes bos en een enkele door de wind vervormde jeneverbessen. ’t was mistig, een kleine wereld, maar desondanks niet mistroostig. Schotse koebeesten met woeste haardracht en stoer uitziende hoorns, beschermden hun kalfjes voor die eenzame gek op zien fietse, die bij hen door de huiskamer reed. Om de leider van de kudde niet uit te dagen zich mijn snelheid aan te moeten meten, schakelde ik een tandje terug en mompelde “tis Jampie jongens en goed volk hoor”. Dat leek die wel te begrijpen. Verderop, iets voorbij de zandverstuiving en na het wildrooster stond het bankje, waar ik wel eens vaker had gezeten. Daar pakte ik de tas vanachter op de fietse uit. Dampend was het bekertje waar ik de handjes aan warmde en het meegebrachte broodje smaakte als vanouds, toen ik daar zo de omgeving in me opnam. Als altijd kwamen de traantjes van emotie zachtjes opwellen bij het zien van al dat moois. Een gezegend mens telt voor twee zegt men. Ik voelde me zeker niet alleen. Eenzaam, maar ook één zijn mét de natuur, das toch ook mooi? Zouden hier ook witte wiefen zitten? vroeger vast wel, wanneer de mist spookachtig omhoog kwam zetten uit donkere vennetjes en hoog heidegras. Ongemerkt keek ik toch eens om me heen. Mooi die oude bijgelovigheden in het land der Saksen, dacht ik. Zo, zonder erg te hebben in de tijd ging er toch een kleine rilling door me heen, wat me deed besluiten de boel weer in te pakken. Via de bossen van Dwingeloo besloot ik op Spier aan te gaan en daarna op Beilen aan te koersen. Het laatste stukje ongerepte natuur door op weg naar de meer bewoonde wereld. Als altijd op mijn ouwe trouwe Batavus, begon ik toch de inspanningen te voelen. Ik ga dan net iets vaker verzitten, kom af en toe even omhoog uit het zadel, of strek me net even iets vaker. Zo Beilen uit fietsend besloot ik de oude Asserweg te volgen. Ook een mooie wereld, met op de achtergrond het geluid van de autosnelweg die zich in de verte links van mij door het landschap kronkelde. ‘k moest mijzelf toch nog even vermanend toespreken niet nog even een korte stop te maken. “nog even Jampie en je bent thuus”. Verongelijkt over mijn eigen strengheid trapte ik door en keek naar links over de nog lege velden. Niet halfvol, niet halfleeg, nee gewoon nog leeg. Dat geeft niet. ’t hoort bij de tijd van het jaar. Op één van de daken van de verspreid in het veld liggende schuren ontdekte ik ineens een nummer. 46. Het aantal jaren dat ik heb gerookt en zo plots mee ben gestopt. Toeval..? ‘k weet het niet maar viel mij op. Maar het was weer een bijzonder mooie dag geweest. De spiertjes weer los. Nu wordt het licht en de zondag begint. Een fijne dag allen en geniet er van.
© J.G.Boomsma