” ik doe het je nog een keer voor “. Bij die als een ultimatum binnenkomende woorden, zonk de moed mij vaak al in de gymschoenen, wanneer de gymnastiekmeester zijn vrije kuur voor mijn verbijsterde gezicht ten uitvoer bracht. Het gerinkel van ringen aan kettingen leidde mij van de kuur af, deed mij zorgelijk omhoog kijken of het plafond van het gymzaaltje niet naar beneden zou komen. Achter een gordijn in de gymzaal, annex filmzaal, stonden het paard, de bok en een heuse springplank uitgestald. Waarvan de laatste niet de verende werking had, door het geringe eigengewicht van mijn gestalte. Hierdoor werd ik al vroeg in mijn nog jonge en onbedorven jaren over het paard getild. Maar daar kon ‘k niks aan doen. In mijn ontluikende adolescentie vond ik de klasgenotes in turnpakjes en de onderbroekenlol in de kleedkamers wel weer mooi. Ach, jeugdige onschuld. Nu, vijftig jaar later lees ik – en daar kan ik niet omheen – dat er een in zweem van overwinning verkerende landgenoot uit zijn kamer wordt gezet. Schuldig verklaard omdat hij zichzelf in een roesje had gebracht. Kiekeboe had gedaan bij terugkomst bij braaf dromende andere landgenoten. In blazers gehulde, nette meneren aan de hotelbar had omzeild die de discipline ‘synchroon glazen heffen ‘ met verve beoefenden. Diende het gelukzalige roesje om hem even te bevrijden van de Olympische ringen die als een omklemming voelden? Of waren het zijn eigen ultieme prestaties die hem in een keurslijf hadden geperst? Schuld en onschuld, naar binnen kunnen kijken en zo dat zo mooi heet ‘een oorzakelijk ‘ verband kunnen ( en willen ) leggen. Das ook een discipline. Dan wordt meedoen belangrijker dan het verwachtingspatroon van anderen te bevredigen. Tis onschuldig dat eens iets vaker te proberen. Geluk Yuri!
© J.G.Boomsma