Ze liggen er nog. Keurig gestapeld in een kast. Boeken, dik en dun. Omdat de kasten hoger geworden zijn en ik iets kleiner, verhuist er nog wel eens een stoel uit de woonkamer naar het hoge meubelstuk. Vanuit die positie gun ik mij op momenten de mogelijkheid de kleine deurtjes te openen en met geveinsde nieuwsgierigheid de getitelde kaften in mij op te nemen. Vooral de titels uit mijn jeugd. De kinderbijbel, Kleine zwerver, Pietje Puk, Okkie Trooy. Afhankelijk van mijn actuele stemming van dat moment gaat mijn hand nog wel eens dieper in de kast, krijg ik aandrang te bladeren in het geheugen. Eerst naar de illustratie op de omslag kijken, om mij te kunnen verplaatsen of terugbrengen naar het jaartal. Dan een willekeurige bladzijde openslaan en het boek naar mijn neus brengen. Dat ruikt lekker vind ik. Zoeken naar ezelsoren en kijken naar het destijds laatst gelezen woord. Was ik moe? was het bedtijd? Sommige bladzijden zijn bevlekt. Een slordige theevlek, misschien een traantje? ‘k weet het niet meer. Klein geluk en klein verdriet, zak maar zeggen. In sommige staat, voorin met sierlijke door mamme geschreven letters, het jaartal of aanleiding. Diakonessenziekenhuis of “t Ruige Veld”. Ben er zuunig op. Het mooie vind ik, dat herinneringen van welke aard dan ook, door vadertje tijd van geheel persoonlijke nuances zijn overgoten. Anders herbeleefd worden. Das toch heel mooi. Aan één van die vele boeken moest ik denken op die ochtend, fietsend langs de Rijn. Ergens in de buurt van Koblenz werd het fietspad versperd door een klein groepje mensen die stonden te wachten voor het pontje, wat hen over zou brengen naar de andere oever. De pontjesbaas (want zo zag hij er uit) maande mij tot wat voorzichtigheid. Van de gelegenheid gebruik makend lastte ik een stop in. Mijn aandacht werd getrokken door een pracht van een motorfiets. Zwart, totaal zwart en glimmend. Een Japans racemonster. Alleen de verchroomde uitlaatpijpen en een subtiel rood lijntje op de door breed rubber geschoeide velgen onderbraken het geheel. Met gebolde wangen van het gekookte ei, wat ik net in mijn broodtrommel had laten glijden, keek ik vol ontzag naar al dat moois. Echter nog meer dan de machine werd mijn aandacht getrokken door de berijder. Volledig in het zwart zat hij daar wijdbeens op het monster, waar de hitte vanaf leek te slaan. Schoorvoetend, maar in de ban van snelheid maakte ik enige passen in zijn richting. Op het moment dat hij zijn vizier opende, gleed als vanzelf het ei mijn keelholte in. Ik zag niets… Als in een flits dwaalden mijn gedachten vijftig jaar terug in de tijd. Vlogen flarden van één van mijn jeugdboeken door mijn kop. “Snuf de hond en de jacht op vliegende Volckert”, geschreven door Piet Prins. Het verhaalde van mijn vriend Tom en zijn schrandere herdershond Snuf, die jacht maakten op een naar het leek geest uit een ver verleden. Zwarte rijlaarzen, een zwarte cape en een dito hoed, echter zonder gezicht. De reden dat ik een fractie niets zag van de trotse bezitter van het ros was dat de jongeman donker gekleurd was en ik daardoor in een lege helm zat te staren. Dit alles duurde maar enkele seconden. Misschien was het mijn beteuterde blik die de berijder aanmoedigde tot een welgemeende glimlach. Gerust gesteld daardoor, knoopte ik een gesprekje met de jongen aan en liet hij mij goedkeurend klopjes en aaitjes geven aan zijn trotse bezit. De pontjesbaas die inmiddels ook aan de gezamenlijke kennismaking deelnam zei quasi smalend dat mijn fiets toch wat meer moeite zou hebben vooruit te komen dan de schitterende motorfiets. Wat ik pareerde door de motorrijder te vragen even van vervoermiddel te wisselen. Wat hij overigens beslist maar schaterlachend afwees. Geklots van water deed mij omkijken en beseffen dat het pontje bijna gereed zou zijn één van de vele naamlozen, ontmoet op mijn fietstocht, op te slokken. Als kenden wij elkaar al jaren gaven we elkaar een gemoedelijke schouderklop. Maanden elkaar naar voorzichtigheid en wensten gelukwensen uit. Zelf wenste ik degene te zijn die het afscheid bespoedigde, besprong met een fraaie beweging Boontje en koos opnieuw mijn versnelling. Reeds op enige afstand deed een diepe roffel mij nog eenmaal omkijken. We zwaaiden nog eens en trokken beide verder. “Vliegende Volckert” dacht ik nogmaals..
© J.G.Boomsma